De betere buur

Nu zíjn ze het buurthuis

Ze zijn er maar druk mee.

De was doen voor omaatje van drie deuren verder. Koffie drinken bij de man aan het einde van de straat waar nooit eens iemand voor de deur staat. En meteen zijn administratie doen. De vluchtelingen aan de overkant leren hoe je hier met afval omgaat.  (‘Wie vertelt ze dan ook dat ze geen vuilnis naast hun kliko mogen zetten? Dat leren ze nergens, mevrouw.’) De jongeren die in het steegje achter rondhangen een emmer en schoffel in hun handen duwen en ze zover krijgen dat ze meteen even het onkruid weghalen daar. Een opblaasbadje opzetten voor de buurtkinderen en ijs uitdelen, want je kunt die kinderen toch niet laten verdampen in de snikhete zon. En een antwoord bedenken voor iedereen die zich via deurbel of telefoon meldt. Het lijkt de taxicentrale wel.

Wat de rest van de stad er ook van vindt, ze wonen in de allerleukste buurt. Als ze hier weggaan is dat tussen zes planken.

Vroeger runden ze een buurthuis. Dat waren nog eens tijden. Maar het is er niet meer. Gesneuveld door gemeentelijke bezuinigingen. Nu zíjn ze het buurthuis.

Ze helpen met wat ze kunnen en met wat ze hebben. En dat is alles, behalve geld. Ook zonder kunnen ze een heleboel doen. Tuintjes van buren bijhouden. Met iemand naar de milieustraat rijden. De keukendeurtjes van de overbuurvrouw weer recht hangen. Kleding inzamelen. En iemand honger laten lijden, dat komt in hun vocabulaire niet voor. In de keuken staan meer plastic bakjes dan borden klaar. Als hij weer eens naar de voordeur geroepen wordt, glipt zij even weg om de kippenpoten nog eens om te draaien. Samen zijn ze een goedlopende motor die altijd start. Al piept en kraakt hij onder de bagage.

Zijn hand zoekt naar een plekje waar hij haar vast kan pakken zonder haar pijn te doen. Hij landt zachtjes vlak boven haar heup. Morgen wordt ze onderzocht. 

De tragiek breekt door hun lach. De schulden, de ziektes, de sterfgevallen. Acht mensen begraven in zes maanden tijd, een ervan hun eigen zoon. Hebben ze het verwerkt? Ach, ze zitten niet stil, dat helpt. Er zijn zo veel mensen die hulp nodig hebben, dat houdt nooit op. “Gelukkig maar, ik zou gek worden”, zegt ze. Ze lacht dapper, maar wel een beetje wrang.